Interview: Rob van de Raapkant aka Robbie
Known For: vocalist for 1.2.3.
By: Kees Smit/nederpunk.punt.nl
How: Email
When: September 2007

Kees: Wanneer ben je voor het eerst in aanraking gekomen met het verschijnsel punk?
Robbie: Dat was toen Oor er over begon te schrijven. In het begin geloofde ik het allemaal wel. Als pikkie van zeventien luisterde ik vooral naar Bowie, Lou Reed, de Velvets en Iggy. Ik las die stukkies en dacht: het zal wel, zo goed als die andere gasten kan het nooit zijn. Dat is een tijdje later toch nog helemaal goed gekomen. Ik kan me nog wel een concert van Iggy Pop in de Doelen in Rotterdam herinneren. 1977, nog voor dat filmpje op Toppop, Youtube bestond nog niet, we hadden hooguit wel eens iets gelezen over de redelijk wilde act van de heer Osterberg. Maar toen die gozer opkwam: piepklein, halfnaakt, onder de verfklodders en een stel pauwenveren uit z’n reet stekend, iedereen keek mekaar aan van: GODVERDOMME, WAT IS DIT? Grandioos. Officieel geen punk, maar het kwam aardig in de buurt. Flitsen van dit concert zijn nog op TV geweest. Ik kwam toen nog met mijn kop op TV, ik zat op de eerste rij omdat ik al om zeven uur bij de Nieuwe Muziekhandel voor de deur stond voor een kaartje.

Kees: Hoe heb je de sfeer in de punkscene in Amsterdam in de begindagen ervaren?
Robbie: In het begin was het heel erg relaxed. Woensdag Gehakdag en later D-Day in Paradiso met Nederlandse bandjes was geweldig. Panic, de Softies en Ivy Green waren toen de grote namen. Geweldige optredens van die gasten. Je hoefde toen maar aan de bar een pilsje te bestellen of je had een nieuwe vriend, iedereen lulde met elkaar. Veel gasten die elkaar toen leerden kennen, begonnen meteen een eigen band. De Bugs, Infexion en de VD Patients waren de bekendste groepen van de nieuwe lichting, maar werkelijk iedereen begon toen een band. Op de één of andere manier hadden ze toch allemaal een soort van eigen stijl. Vaak wel heel erg slecht, da’s waar. Maar goed, dat was ook de lol van die tijd, iedereen kon optreden. Het ging toch meer om energie en enthousiasme dan om talent, ook bij veel grote buitenlandse namen. Dan was de eerste LP een lekker punkplaatje, bij de volgende plaat hadden ze ’t idee om hun eigen muzikaal verder door te ontwikkelen. Dan bleef er meestal helemaal NIETS over van zo’n band. Sommigen maakten ’t nog mooier. 999, ze hadden een paar heel goede singles uit, speelden een geweldig concert in Paradiso (met gratis toegift van de plaatselijke Hell’s Angels), en dan komt die eerste plaat uit: slappe hap, doodgeproduceerd. Dat is helaas Panic ook overkomen met hun LP; slecht is-ie niet, maar die plaat had echt veel beter kunnen zijn. Maar goed, lekker bandjes kijken, dat was toch wel het leukste. Oktopus, No Name, een feest in één of ander kraakpand, er was altijd wel ergens wat te zien. Bandje kijken, bier drinken, slap ouwehoeren, lol trappen. Dat was alles. Meer dan genoeg.

Dan had je nog de grote bands in Paradiso: Ramones, the Clash, dat soort gasten. In het begin ging iedereen overal naar toe, Punk, New Wave, ’t maakte niet zoveel uit hoe ’t heette. Je oudere broer, je vrienden luisterden naar Yes, Pink Floyd en dat soort ongelooflijk saaie klotemuziek, dan was je blij dat je bands als Blondie, Talking Heads of Ian Dury & the Blockheads kon zien. Ik weet niet hoeveel man ze indertijd binnenlieten, maar vaak was het zo vol en heet dat je amper kon ademhalen. Ook veel Herman Brood gezien toen, die was zo’n beetje het vaste voorprogramma, vaak op een klein podium achter in de zaal. Hij was toen op zijn top. Binnen kwam je altijd. Voor bands die je echt wou zien, probeerde je natuurlijk een kaartje te kopen. Als het concert uitverkocht was, had je nog wel een paar mogelijkheden. Je kon ’s middags naar de soundcheck gaan en proberen om je door de bandleden of manager op de gastenlijst te laten zetten. Dat lukte nog wel eens. Lukte dat niet, dan probeerde sommigen zich te verstoppen, totdat de deuren opengingen. Dat leidde dan weer tot een ware klopjacht van Paradiso medewerkers op punkertjes die overal verstopt zaten in dat oude gebouw, vol hoeken en gaten, van de kelder tot onder het plafond. Een tijdje kon je ook achterlangs, via de waterkant binnenkomen. Dan liep je rustig over het podium en sprong het publiek in. Ik had toen ook nog mijn eigen methode: als je in Paradiso even naar buiten wilde kreeg je een stempel op je hand. Die stond ik dan bij snackbar Paultje aan de overkant te kopiëren. Lukte altijd.

Kees: Als je in bands hebt gespeeld, wanneer waren die actief en wat was de bezetting?
Robbie: Ik heb in één band gezeten en dat was 1.2.3. Lonnie, Willie en ik hadden op dezelfde school gezeten, in Paradiso kwamen we elkaar weer tegen. Vaak was het om 7 uur afspreken, fles rum kopen, dan urenlang door de stad slenteren, voortdurend onderling ruzie maken, nog ’n paar blikkies bier naar binnen gieten, dan de kroeg in, bier drinken. Na sluitingstijd nog even door naar H88, halve literglazen bier drinken. Dan met die kolere-nachtbus naar huis. Vaak viel je in slaap, dan werd je er bij de remise uitgegooid. Kon je weer een half uur wachten.

Na een concert van de Clash liepen we weer eens door de stad, toen iemand op het idee kwam om ook een band te beginnen. “Nou, dan ga ik wel zingen”, riep ik meteen. Dat had Lonnie ook wel gewild, maar ja, ik was nou éénmaal eerder. Hij deed niet moeilijk: “Oké, ik koop wel een bas”. Nou, dat was dat: We zaten in een band! Dat Willie gitaar speelde was duidelijk: een enorme Hendrix-freak en een echte gitaarvirtuoos. Lonnie kocht een bas en nam twee lessen bij z’n zwager, we oefenden een paar keer op Willie z’n slaapkamertje en enkele weken later speelden we ons eerste concert. Dat was in het IJspaleis in het Handelsbladgebouw, februari 1979. We hadden vijf nummers en Mono was de drummer. Hij was de eerste van een hele rij drummers die met 1.2.3. hebben meegespeeld. Op de één of andere manier konden we maar geen goede vinden. Nou speelden we voor die tijd ook behoorlijk snel, ’n beetje Ramones achtig, en de meesten konden het tempo maar ’n paar nummers bijbenen. Daar had je dus niks aan. De echt goede gasten, zoals Erik uit Noord en Emieltje zaten al in andere bands, dus wij bleven maar wat aanmodderen, met elk optreden een andere drummer. Rikkie bleef wat langer. Ze kon best wel drummen, maar elk optreden liet ze wel één of twee keer de stokjes uit haar vingers glippen. Dat is natuurlijk dodelijk voor een band, we moesten haar wel ontslaan, hoe lief ze ook was. Maar, zoals zo vaak, was de redding nabij: Lonnie z’n kleine broertje Erwin kreeg voor Sinterklaas een drumstel en kon al in één dag met de Ramones-platen meerammen. Een natuurtalent, de perfecte 123-drummer.

We hadden intussen al een fantastische oefenruimte gevonden, onder de Vondelparkbrug. Daarvoor hebben we nog een tijdje in No Name gerepeteerd, in de bovenzaal. Vaak, als we werkelijk loeihard, met alle ramen open aan het repeteren waren, kwam Dr. Rat bij ons kijken. Dan begon ie in z’n eentje te pogoën. Hij stuiterde die hele zaal door.

Dan zou nu het succesverhaal moeten volgen hoe we eerst Nederland en daarna de Wereld hebben veroverd. Daar waren we ook goed genoeg voor, nou ja, dat vonden we zelf dan. Slecht ging ’t niet: we speelden regelmatig, meestal met veel succes. Muzikaal gezien waren we iets veranderd: we hadden korte, felle gitaarsolo’s aan de nummers toegevoegd, de sound werd er nog ruiger, smeriger door. De optredens bleven chaotisch verlopen (gelukkig wel!), maar we gingen steeds strakker spelen. Voor mij was het hoogtepunt een concert in Wenen. Met de bus, met zo’n twintig vrienden mee. We speelden in de open lucht op ’n oud industrieterrein, voor zo’n drieduizend man. Aan weerszijden verlaten fabriekshallen, achter ons een in onbruik geraakt abattoir. We begonnen om middernacht en we speelden geweldig. Tijdens het eerste nummer vielen ’n paar jongens tijdens het pogoën van een muur. Dat konden wij natuurlijk niet zien in het donker. Na zo’n tien minuten kwamen de ambulances met zwaailichten en sirenes het terrein opgescheurd. Iemand van het festival kwam het podium op om het concert te beëindigen. Ja rot effe lekker op zeg, we komen niet helemaal uit Amsterdam om na vijf of zes nummers al te kappen. We speelden lekker door, voor een uitzinnig publiek, totdat er, geen idee waarom, een werkelijk gigantische massale vechtpartij in het publiek uitbrak. Nou ja, kan gebeuren, gewoon doorraggen. Maar toen Lonnie zag dat zijn zusje Ankie, die vlak voor het podium stond, in het nauw dreigde te geraken, stopte hij met spelen en begon, vanaf het podium, met zijn basgitaar op het publiek in te rammen, daarbij menig Oostenrijks punkhoofd vol rakend. Gelukkig had de bas geen schade. Dat was nou ’n optreden dat ik zelf wel had willen zien. Later heb ik uit betrouwbare bron vernomen dat ons concert ook op de Weense punkers grote indruk had gemaakt; zoiets hadden ze nog nooit meegemaakt. Niet dat je er wat aan hebt, die gasten zijn nu ook al zowat vijftig, voor zover ze al niet dood zijn.

In 1982 ben ik gekapt. We traden nog wel op, maar het werd niet meer, wel minder. Daar hadden de meeste punkbandjes last van, het was gewoon een aflopende zaak. De gassies in de jeugdhonken die toen zestien of zeventien waren, zaten ook helemaal niet op ’n punkband te wachten; die hadden hun eigen muziek, en gelukkig maar. Die andere gasten van 1.2.3. zijn nog ’n paar jaar door gegaan, met Willie als zanger-gitarist. Sommige bands waren verstandig en spaarden het geld dat ze met optredens verdienden op totdat ze een single in eigen beheer konden uitbrengen. De paar tientjes die wij wel eens aan optredens overhielden werden meestal nog dezelfde avond vloeibaar gemaakt. Er schijnt wel een goede tape te bestaan van 123 uit de tijd dat ik al weg was. Maar let op! Op dit moment (augustus 2007) legt Willie de laatste hand aan zijn eerste solo-cd. Ik heb ‘m zelf nog niet gehoord, maar hij schijnt sensationeel goed te worden. Binnenkort in de betere platenzaak. Koopt allen!

Kees: Wat zijn je favoriete punkplaten? Graag twee lijstjes, uit NL en daar buiten.
Robbie: De Nederlandse lijst is erg kort: op nummer één Ivy Green, en daar blijft het bij. Er zijn wel wat bandjes geweest met een leuke single of een aardige LP, maar niemand kwam ook maar in de buurt van die gasten. Geen idee hoe vaak ik ze wel niet heb zien spelen in de bovenzaal van Paradiso. Gewoon vier boeren, geen show of mooie punkpakkies, maar ze speelden iedereen plat. Na afloop zat je altijd onder het zweet, bier en de goedkope rode verf van de vloer van Paradiso. Die plaat is nog steeds goed.

Op één van de Wereldlijst: Ramones – Ramones. Nou ja, da’s logisch hè? Veruit de beste band van die tijd. Op twee Like A Mother Fucker van de Haertbreakers en dan Young Loud and Snotty van de Dead Boys. Allemaal Amerikaans en allemaal dood. Uit Australië de Saints met (I’m) Stranded. Geweldige band. Eigenlijk een perfecte punkplaat: goeie songs, simpele, ruige Rock’n’Roll, zonder dat gezeik over anarchie, politiek gezeur of ander wereldleed waar andere bands nog wel eens last van hadden. Van de Engelse punkplaten vind ik die van X-Ray Spex de leukste. Indertijd stonden ze bekend als een keiharde punkband, als je nu naar die LP luistert is het een leuk popplaatje.

Kees, ik ben nu toch lekker bezig, ik ga gelijk door met m’n poplijst aller tijden. Brian Wilson heeft de mooiste popmuziek ooit gemaakt, dus op één de Beach Boys met Pet Sounds. Op twee Ramones, Leave Home. Dan Sam Cooke: One Night Stand – Live At The Harlem Square Club. Uit 1963, een jaar voordat hij werd neergeknald. Beste live-plaat ooit. Op vier Myrmidons of Melodrama van de Shangri-las. Perfecte popmuziek. Rock ’n Roll van de New York Dolls op vijf.

Kees: Hoe kijk je achteraf  op de punk-periode terug, wat waren positieve en negatieve kanten ervan?
Robbie: Voor mij was het een schitterende tijd, voor zo lang als het duurde. Hierboven staan al de positieve kanten, hieronder de wat mindere.

In het begin was de helft van de lol met het pogoën natuurlijk om iemand zo een bodycheck te geven, dat hij languit op zijn bek ging. Als je even later zelf de lul was: ook geen probleem, je hielp mekaar overeind en ging weer vrolijk verder. Vooral Broodje was hier erg goed in, als hij tegen je aan stuiterde lag je gelijk twaalf meter verderop in ’n hoek. Een jaar later hoefde je dat niet meer te proberen, dan kon je gelijk een klap voor je kanis krijgen. Het gemoedelijke van de begintijd was er snel van af. Knokpartijen waren er altijd wel geweest, met de Havenarbeiders, of de Angels, en dat ging er bepaald niet kinderachtig aan toe, maar dat waren toch incidenten. Er waren allemaal typetjes bijgekomen die in blaadjes als Panorama en Nieuwe Revu hadden gelezen hoe agressief het wel niet toeging in de punkscene  De sfeer werd er niet beter op. De muziek ook niet, trouwens. Je kreeg toen bands als de U.K. Subs, dat vond ik al waardeloos. Later kreeg je die Amerikaanse Hardcorepunk, dat was nog erger. Werkelijk niet om aan te horen, maar zeer geliefd onder de groep krakerpunks die de stad toen massaal binnenviel. Nou waren de Amsterdamse punkers echt geen lieverdjes, maar zulk geteisem als dit had ik nog nooit meegemaakt. Dit waren echte Stalinisten, met interne knokploegen, voor wie niet geheel zuiver in de leer was. Allemaal uit de provincie, er zat werkelijk geen één Amsterdammer tussen. Die kwamen allemaal uit hun dorp om hier in de grote stad de woningnood op te lossen. Dat ging uiteraard het beste vanuit een schitterend grachtenpand, dat binnen de kortste keren totaal geruïneerd werd. Stelletje misselijke karpatenkoppen.

Intussen begon het onder de Amsterdamse punks aardig uit de hand te lopen met de dope. Velen gebruikten wel eens een snuiffie van ’t één of ander, maar daar bleef het dan bij, niets aan de hand. Maar een hele groep gooide echt alle remmen los en snoof, slikte en spoot werkelijk alles wat voorhanden was. Sommige gasten leken er echt op uit om een junkie te worden. Erger was, dat er ook meisjes van zestien, zeventien waren, die na een paar keer heroïnegebruik al hopeloos verslaafd waren. Er zijn toen heel wat doden gevallen. Ja, iedereen moet maar lekker doen waar hij of zij zin in heb, weet je wel, maar dat het zo moest aflopen, dat is toch wel jammer.

Kees: Wil  je zelf nog wat toevoegen?
Robbie: Nee.

Bedankt voor het interview, Robbie!

Korte film met Robbie